Angela Saini
Inferior: How Science Got Women Wrong – And the New Research That’s Rewriting the Story
Londen: 4th Estate, 2017. 280 p.
geneeskunde / menopauze / neurologie / psychologie / seksualiteit / stereotypen / wetenschap / biologie / man-vrouwverschillen / antropologie / wetenschapsfilosofie
RoSa-ex.nr.: FII a/1169
Mannen zijn slimmer, vrouwen empathischer. Mannen zijn betere leiders, vrouwen natuurlijke zorgverleners. Hoewel we er vandaag steeds meer vanuit gaan dat mensen complexer zijn dan louter hun biologie - dat socialisatie kortom ook een rol speelt - leven er nog steeds een aantal hardnekkige ideeën over ‘de ware aard’ van mannen en vrouwen. Die zou namelijk fundamenteel anders zijn. In Inferior duikt bekroond journalist Angela Saini in de onderliggende wetenschap die op zijn zachtst uitgedrukt gebrekkig blijkt. In gesprek met wetenschappers van diverse pluimage werpt Saini een broodnodige, hedendaagse en kritische blik op het sluimerend seksisme dat heel wat historische onderzoeken beïnvloed heeft, en daarmee ook ten grondslag ligt aan onze aanhoudende ideeën over mannen en vrouwen vandaag.
Stel je voor. Je bent een vrouw in de negentiende eeuw. Je mag niet studeren aan het hoger onderwijs, laat staan er wetenschappelijk onderzoek verrichten. Je wordt er niet toe in staat geacht. Je zou ‘intellectueel inferieur’ zijn. Het bewijs voor die algemeen aanvaarde stelling wordt echter in datzelfde door mannen gedomineerde instituut ontwikkeld: omdat het brein van vrouwen over het algemeen kleiner is dan dat van mannen, zou dat iets zeggen over hun intelligentie, zo wordt geredeneerd. Het verschil tussen een gemiddeld vrouwenbrein en een gemiddeld mannenbrein bedraagt namelijk zo’n 140 gram, oftewel ‘five ounces’ (tevens de titel van hoofdstuk 4). Hoewel vrouwenrechtenactivisten in de jaren 1880, 1890 zoals Helen Hamilton Gardener erop wijzen dat volgens die logica een olifant intelligenter is dan de mens, vinden dergelijke betwistbare overtuigingen lange tijd gading in het academische milieu en daarbuiten. In Inferior verweeft Saini dit soort bijna grappige anekdotes met een kritische analyse van de desbetreffende onderzoeken. Zo toont ze hoe een historische vicieuze cirkel van male bias in wetenschap in stand wordt gehouden. Het instituut van de universiteit dat zich beroept op zelf gecreëerde ‘bewijzen’ om haar grenzen te bewaken en vrouwen te weren, is slechts één van de vele dubbele standaarden die Saini blootlegt.
Ook Darwin en zijn opvolgers in de evolutiebiologie die vrouwen de geschiedenis inschreven als ‘het inferieure en zogenaamd zwakke geslacht’ als ‘logisch’ gevolg van seksuele selectie, worden het vuur aan de schenen gelegd. Saini fileert zijn ideeën met een chirurgische precisie en laat tal van hedendaagse onderzoekers hun licht schijnen op zijn ideeën. Wanneer Saini bovendien zijn private correspondentie naast zijn ‘wetenschappelijke inzichten’ legt, wordt duidelijk dat zijn ideeën sterk beïnvloed zijn door zijn gendernormen, de normen die nu eenmaal gangbaar waren in zijn tijd. Saini concludeert: wetenschap is geen geïsoleerde bezigheid, het staat niet los van de politieke en sociale context, en ook wetenschappers zijn kinderen van hun tijd.
Destijds was Darwins evolutietheorie dan wel baanbrekend en revolutionair, zijn attitudes ten opzichte van vrouwen zijn weliswaar Victoriaans. Can you blame him?
De wetenschap is haar fascinatie voor sekseverschillen echter nooit volledig ontgroeid. Integendeel, ook vandaag blijft het een razend populair onderzoeksdomein. Om biologische sekseverschillen, die aangeboren en inherent zijn, te kunnen onderscheiden van genderverschillen die sociaal gecreëerd worden door opvoeding en cultuur, heeft dit onderzoek een speciale fascinatie voor pasgeboren baby’s. Omdat zij nog maar weinig socialiserende impact hebben ervaren, kunnen baby’s ons meer leren over de ‘echte’ menselijke natuur, zo wordt geredeneerd. Ook dieren zijn een geliefd onderzoeksobject voor evolutionaire biologen en psychologen die de menselijke natuur trachten te achterhalen, want op dieren mogen er dingen getest worden die we op mensen immoreel zouden vinden. Zo worden er hormonale experimenten uitgevoerd op in laboratoria gekweekte muizen: door genetisch gemanipuleerde muizen met mannelijke XY-chromosomen en eierstokken te vergelijken gewone vrouwelijke muizen met XX-chromosomen en eierstokken, proberen wetenschappers bijvoorbeeld inzicht te krijgen in welke kenmerken te wijten zijn aan genetische verschillen, en welke aan hormonale verschillen. Maar dergelijke experimenten blijken even populair als controversieel: steeds vaker stellen onderzoekers niet alleen ethische, maar ook methodologische vragen.
Het probleem met onderzoek op baby’s, zo waarschuwt Anne Fausto-Sterling, professor biologie en genderstudies aan Brown University, is bijvoorbeeld dat ze zo onvoorspelbaar zijn. Dat een baby naar iets staart kan even betekenisvol als nietszeggend zijn. Bovendien willen ouders maar al te graag begrijpen hoe hun kind in elkaar zit; mensen zijn vatbaar voor theorieën die beweren ons meer vertellen over de menselijke aard, al zeker in het geval van baby’s. Over wetenschappelijke onderzoeken op dieren betwijfelen onderzoekers als Sabine Oertelt-Prigione, onderzoeker aan de Institute of Gender in Medicine aan de Charité University Hospital in Berlijn, en Sarah Richardson, professor aan Harvard University, dan weer in hoeverre ze ons iets leren over mensen:
Een van de meest doorslaggevende kritieken op heel wat onderzoeken die Saini analyseert, is ongetwijfeld dat ze nooit werden herhaald, wat de betrouwbaarheid van de resultaten ondergraaft.
Saini ontdekt dat heel wat toonaangevende onderzoeken die veelvuldig worden geciteerd en aangehaald om genderstereotypen te legitimeren nooit herhaald werden, en dat is dus een probleem. Dat leidt haar er overigens ook toe het gevaar van confirmation bias te bespreken. Mensen hebben nood aan structuur in een complexe wereld en zijn daardoor vatbaar voor stereotypen. Bovendien zijn we sneller geneigd zaken te geloven of aanwijzingen te zien die onze bestaande overtuigingen en stereotypen bevestigen. Ook onderzoekers kunnen zich hier - onbewust - door laten leiden. Een voorbeeld: Saini spit uit op welke experimenten de biologisch deterministische theorieën van Simon Baron-Cohen gebaseerd zijn en botst op één specifiek experiment dat, hoewel behoorlijk twijfelachtig van kwaliteit, in grote mate heeft bijgedragen aan zijn theorieën. De 22-jarige, naar eigen zeggen onervaren, uitvoerende student Jennifer Connellan toont aan meer dan honderd baby’s van twee dagen oud of jonger, een foto van zichzelf en een mechanisch mobieltje. Naargelang de baby’s langer naar het een of ander kijken, wordt geconcludeerd waarin ze de meeste interesse tonen. Dit staat gekend als preferential looking. Meer jongens dan meisjes keken namelijk langer naar het mobieltje dan naar het gezicht (hoewel nog steeds minder dan de helft en van de meisjes had nog veel minder een voorkeur voor het gezicht…). Een bijkomende kritiek die heel wat academici geven, is dat Connellan de sekse van de baby’s kende en zich dus mogelijk heeft laten leiden door genderstereotypen en confirmation bias. Professor psychologie Melissa Hines van Cambridge University zegt daarover:
Tot slot wijst Saini keer op keer op het gebrek aan een doorslaggevend causaal bewijs. Zo stelt ook Cordelia Fine, psycholoog en neurowetenschapper aan de University of Melbourne, in vraag wat de visuele voorkeur van baby’s ons nu eigenlijk met zekerheid kan vertellen over hun latere voorkeuren of kwaliteiten.
Vrouwen zijn eeuwenlang uit het mannelijke domein van wetenschap geweerd: langs de ene kant werd hun veronderstelde inferieure intelligentie aangehaald als reden om hen buiten te sluiten, langs de andere kant wordt wetenschap een machine die munitie ontwikkelt om de inferieure intelligentie van vrouwen te ‘bewijzen’. Diezelfde ironie vinden we ook vandaag nog in de manier waarop er naar vrouwen gekeken wordt in onderzoek: enerzijds blijken sekseverschillen een razend populair onderzoeksveld en worden er bijzonder grote sprongen gemaakt op basis van observaties in twijfelachtig onderzoek om sekseverschillen en genderstereotypen te bewijzen. Anderzijds wordt er maar al te vaak vanuit gegaan dat het volstaat om enkel mannen te testen in pakweg medisch of sociologisch onderzoek, alsof hun lichamen en hun perspectieven een universele norm vertegenwoordigen.
Zijn vrouwen inherent en aanzienlijk verschillend van mannen? Of zijn ze - zoals medisch onderzoek schijnt te veronderstellen - ‘kleine mannen’? Ook die laatste veronderstelling leidt tot heel wat obstakels inzake gendergelijkheid, zo stelt Saini vast. Wanneer vrouwen systematisch uit onderzoek gelaten worden, leidt dit immers tot een genderdatakloof, een gebrek aan kennis over vrouwen specifiek: over hoe bepaalde ziekten zich bij vrouwen manifesteren, over de effecten van bepaalde geneesmiddelen op vrouwen en hoe die kunnen verschillen naargelang de fase van de menstruatiecyclus waarin vrouwen op dat moment zitten, over de effecten van zwangerschap en menopauze op de weerbaarheid van vrouwen, waarom vrouwen vaker ziek worden, maar hier minder snel en minder vaak aan sterven… De lijst houdt niet op. Saini wijst op de vele hiaten in wetenschappelijk onderzoek en de desastreuze, soms dodelijke gevolgen hiervan op de gezondheid van vrouwen.
Of het nu gaat over taal, relaties, manier van denken, opvoedingsstijl, fysieke en mentale kwaliteiten, onderzoek naar biologische verschillen floreert. Onder meer de hoeveelheid aan artikelen doet uitschijnen dat sekseverschillen zeer groot zijn. Toch is er de laatste jaren steeds meer wetenschappelijke consensus over hoe klein de verschillen wel niet zijn. Tegelijkertijd wijst Saini op de ontelbare pistes voor wetenschappelijk onderzoek inzake vrouwelijke gezondheidszorg die zo goed als onontgonnen zijn. Laat deze onbalans in wetenschappelijke interesse nu precies het onderwerp zijn dat Saini wil aankaarten en problematiseren bij haar lezers…
De vele prijzen en erkenningen die Angela Saini intussen op haar naam heeft staan zijn niet uit de lucht komen vallen. Met haar vlotte en prikkelende schrijfstijl weet ze complexe materie en harde wetenschap te populariseren en vertalen voor een breed publiek. Wat het boek zo verteerbaar maakt is niet alleen het bescheiden formaat (280 p.) maar ook de gebalanceerde afwisseling tussen een genuanceerde weergave van wetenschap, tekenende anekdotes en een gepassioneerde verdediging van gendergelijkheid, wat volgens Saini meer is dan een feministisch ideaal maar “every women’s natural, biologial right” (p. 14). Alles samen genomen brengt Saini een frisse stem in het maatschappelijk debat over sekseverschillen: ze pleit ervoor onze ideeën en normen over mannen en vrouwen in vraag te blijven stellen aan de hand van meer - en vooral beter! - wetenschappelijk onderzoek. Een aanrader dus voor al wie geïnteresseerd is in de genderdatakloof of in gender en onderzoek.