Zoals uitlegd bij de tweede feministische golf, is de weergave van de feministische geschiedenis in golven an sich al een onderwerp van discussie. In dat licht bestaat er heel wat onenigheid over het verloop en vooral de afloop van de tweede golf. Waar sommigen opperen dat we vandaag de dag nog steeds verder deinen op de rimpelingen van diezelfde tweede golf, zijn anderen van mening dat ze al tegen het einde van de jaren zeventig ten einde kwam. In de jaren ’90 zou er dan een derde golf zijn opgekomen die antwoord bood op de tekortkomingen van de tweede golf. Nog anderen verkondigen dat we al in de vierde golf verzeild zijn. De derde golf kan dus zowel gezien worden als een voortzetting van, of als een reactie op, de tweede golf. De verklaringen hiervoor zijn complex. Nuance en oog voor context zijn geboden.
De voornaamste reden om te verdedigen dat we vandaag de dag nog steeds verder deinen op de ideeën van de tweede feministische golf is dat de verschillende golven niet zozeer onder te brengen zijn in verschillende tijdsperiodes, maar voornamelijk gedefinieerd worden door hun vooropgestelde doelstellingen. De eerste feministische golf focust vooral op politieke participatie en juridische gelijkberechtiging. Ze dooft uit wanneer het vrouwenstemrecht verwezenlijkt wordt. De tweede feministische golf zet op haar beurt stevig in op het culturele niveau en streeft een verregaande mentaliteitsverandering na. Aangezien sociale en economische rechtvaardigheid nog steeds niet bereikt zijn, kan gesteld worden dat het feministisch project van de tweede golf nog niet voltooid is.
Toch zijn er ook signalen die wijzen op een nieuw soort feminisme, een derde golf. Deze kadert in een snel veranderende wereld getekend door het opkomend neoliberalisme, de toenemende globalisering en de digitalisering,. De derde golf laat zich bijgevolg niet alleen kenmerken door een aantal nieuwe thema’s en inzichten, maar voornamelijk door haar nieuwe methoden.
Vanaf de jaren ’90 komen alle grote ideologieën onder druk te staan door het postmodernisme. In de academische wereld wordt het bestaan van een enkele waarheid in vraag gesteld en de labels die uit de verschillende stromingen van de tweede golf voortvloeiden, worden overboord gegooid. Ook de categorieën man en vrouw, die tot dan cruciaal waren in de feministische theorie, komen onder druk te staan. Daardoor moet het feminisme zich herdefiniëren. Daarnaast dringt de politieke context zich op. Wereldleiders zoals Margaret Thatcher en Ronald Reagan beantwoorden de economische crisis van de jaren ’70 met een starre besparingspolitiek die ook in België doorsijpelt. Het meritocratisch individualisme dat daaruit voortvloeit, gaat voorbij aan de bevoorrechte posities van bepaalde geprivilegieerde sociale groepen enerzijds, en de structurele oorzaken van achterstelling van onderdrukte groepen anderzijds. Om deze machtsstructuren bloot te leggen, ontwikkelt de Afro-Amerikaanse juriste Kimberlé Crenshaw in 1989 het concept intersectionaliteit, waarmee ze de feministische beweging revolutioneert. Tegelijkertijd geeft de individualiteit die voortvloeide uit de neoliberale tijdsgeest mensen de kans om zich uit een keurslijf te vechten en zelf keuzes te maken. Stilaan wordt de feministische agenda steeds meer fluïde. Daarnaast hebben de toenemende globalisering en de digitalisering niet alleen een impact op de economie, maar ook op de samenleving in zijn geheel. Dankzij het internet verbinden mensen zich over de hele wereld met elkaar. Online platforms en sociale media faciliteren nieuwe vormen van communiceren, organiseren en actie voeren.
Over het algemeen symboliseren de jaren ’80 – ’90 een integratiefase van feministische eisen in de institutionele structuren van de samenleving. De individualisering geeft namelijk ook aanleiding tot de versplintering van de feministische beweging waardoor vrouwen zich anders gaan organiseren. Terwijl de traditionele vrouwenorganisaties en separatistische praatgroepen van de tweede golf ontbinden, worden vrouwenrechten stilaan opgenomen in de agenda van politieke partijen en overheidsdiensten. Waar ooit argwanend werd gekeken naar de overheid omdat die de belangen van de vrouw niet verdedigde, vinden heel wat vrouwen nu hun ingang in het politieke landschap om van binnenuit de institutionele structuren vrouwenrechten te behartigen.
Het is in het licht van deze vernieuwingen dat men spreekt over de derde feministische golf. Hieronder wordt verder ingegaan op haar eigenschappen, doelen en methoden, met specifieke aandacht voor de verwezenlijkingen in Vlaanderen sinds 1990. Ook internationale sleutelfiguren komen aan bod om het geglobaliseerde karakter van de derde golf te respecteren.
In de VS komen in de jaren ’70 steeds meer stemmen op van Afro-Amerikaanse vrouwen die ontevreden zijn over de rol die hen wordt toegewezen in zowel de feministische beweging als de civil rights movement. De vrouwonvriendelijke mentaliteit van hun mannelijke strijdgenoten in de Afro-Amerikaanse bevrijdingsbeweging blijkt even discriminerend als de superieure houding van witte feministen die hun eigen belangen centraal stellen. Als reactie op het witte, liberale en Westerse karakter van het dominante feminisme van de tweede golf ontwikkelen zwarte feministen nieuwe denkkaders die het feminisme hebben uitgedaagd, terechtgewezen en verdiept. Hoewel de theorie die hieruit voortvloeit aanvankelijk een angelsaksisch fenomeen is, verspreiden deze nieuwe inzichten zich al gauw wereldwijd onder impuls van de globalisering. Mede dankzij gevierde schrijvers zoals Audre Lorde, bell hooks, Angela Davis en Alice Walker is black feminism in opmars. Een belangrijk manifest waarin de basisprincipes van black feminism worden verwoord is het Combahee River Collective Statement van 1977. Vertrekkende vanuit de specifieke ervaringen van gekleurde vrouwen stelt het collectief zich als doel: “to combat the manifold and simultaneous oppressions that all women of color face".
In 1989 theoretiseert juriste Kimberlé Crenshaw het doel om veelzijdige discriminatie bloot te leggen en te bestrijden aan de hand van een metafoor: het kruispuntdenken of intersectionaliteit. Het verwijst naar de idee dat vrouwen niet enkel onderdrukt worden op basis van hun geslacht en gender, maar evenzeer gediscrimineerd kunnen worden op grond van hun nationaliteit, etniciteit, religie, klasse, leeftijd, seksuele oriëntatie, dis/ability of andere relevante factoren die invloed hebben op iemands sociale identiteit. Door deze verschillende discriminatiegronden voor te stellen als straten die elkaar kruisen, wordt duidelijk dat iemand die zich bevindt op het kruispunt waar meerdere discriminatiegronden samenkomen, sterker benadeeld is. Hierdoor komen unieke vormen van discriminatie tot stand. Een zwarte vrouw wordt bijvoorbeeld anders gediscrimineerd dan een witte vrouw of een zwarte man, ook al hebben ze hetzelfde gender of huidskleur.
Hieruit volgt dat feminisme zich per definitie voor elke emancipatorische strijd hoort in te zetten, omdat de maatschappelijke positie van vrouwen nu eenmaal bepaald wordt door meerdere sociale betekenisgevers. Hoewel vrouwen hetzelfde gender belichamen, kunnen ze tot verschillende categorieën behoren op vlak van etniciteit, sociale klasse, leeftijdsgroep, opleidingsniveau, religie, seksuele voorkeur, enzovoort. Omdat feminisme de belangen van alle vrouwen tracht te behartigen, dient ze dus alle verschillende vormen van uitsluitingen en onderdrukking aan te vechten.
“Er is niet zoiets als een eenzijdig probleem, want we beleven geen eenzijdige levens.” Audre Lorde
Crenshaw is niet de enige academica die een belangrijk sociologisch denkkader uitwerkt. Waar haar concept intersectionaliteit verduidelijkt hoe de unieke sociale positie van een individu onderhevig is aan verschillende onderdrukkingsmechanismen, brengt Patricia Hill Collins met haar concept matrix of domination net de structurele machtsstructuren in kaart om na te gaan hoe macht georganiseerd is in de samenleving. Het is daarbij belangrijk om voor ogen te houden dat niemand enkel bevooroordeeld of enkel benadeeld is. Stel je voor dat de lesbische, zwarte vrouw uit het voorbeeld hierboven uit een rijke familie komt en een universitaire opleiding genoten heeft. Dan zal zij bijvoorbeeld meer kans maken op een goedbetaalde job in de hogere echelons van de arbeidshiërarchie dan een heteroseksuele, witte man die evenwel uit een arbeidersmilieu komt en over geen diploma’s beschikt.
Black feminists theoretiseren de unieke geleefde ervaringen van zwarte vrouwen, omdat zij discriminatie op meerdere vlakken ervaren. De idee om theorie te baseren op de geleefde ervaringen van een specifieke sociale positie wordt door Sandra Harding in 1986 verder uitgewerkt tot standpunttheorie. Beïnvloed door het postmodernisme, verwerpt Harding dat wetenschap op een objectieve manier bedreven kan worden. Ze stelt dat wetenschappers evengoed personen zijn met elk een eigen achtergrond, ideeën en overtuigingen, wat hun perspectief onvermijdelijk kleurt. Om zoveel mogelijk de objectiviteit te bewaken, moet een wetenschapper zich hiervan bewust worden en in zijn onderzoek blijk geven van zelfreflectie. Dit noemt Harding strong objectivity, een belangrijk concept in de sociale wetenschappen. Meer nog, volgens Harding beschikken gemarginaliseerde personen over meer inzicht in ongelijke maatschappelijke machtsverhoudingen omdat ze geen baat hebben bij de status quo en deze dus in vraag zullen stellen. Zo krijgt een wit persoon in onze samenleving maar zelden te maken met racisme, terwijl iemand van kleur hier ontegenzeggelijk vaker mee geconfronteerd wordt. Door deze ervaringen zal iemand van kleur zich meer bewust zijn van de ongelijke machtsverhoudingen op basis van huidskleur.
Om bevoorrechte groepen attent te maken op hun privileges, ontwikkelde Peggy McIntosh in 1988 het concept van de onzichtbare rugzak. Om white privilege zichtbaar te maken, lijstte ze 48 dagdagelijkse zaken op die witte mensen doorgaans als vanzelfsprekend beschouwen terwijl dit voor mensen van kleur niet opgaat. Een voorbeeld: “Wanneer ik leer over ons nationaal erfgoed of onze ‘beschaving’, wordt me aangetoond dat mensen van mijn huidskleur het hebben gemaakt tot wat het vandaag is”. De onzichtbare rugzak zet aan tot reflectie en is een handig educatief instrument dat kan dienen om eender welke vorm van onderdrukking of privilege te illustreren. Zo wordt heteroseksueel privilege zichtbaar gemaakt door de volgende stelling: “Ik moet niet of heb nooit moeten vechten voor legale en sociale erkenning van mijn gezinsopstelling”.
Verenigde Staten, 1991. De Amerikaanse bevolking volgt met argusogen de historische hoorzitting waar juriste en hoogleraar Anita Hill haar voormalige leidinggevende, Clarence Thomas, beschuldigt van seksuele intimidatie. Thomas is voorgedragen als kandidaat om Thurgood Marshall, de eerste Afro-Amerikaanse rechter in het Amerikaans Hooggerechtshof, op te volgen wanneer deze op pensioen gaat. Tijdens de hoorzitting wordt de Afro-Amerikaanse Hill op de rooster gelegd door een duidelijk sceptische jury die uit veertien witte, mannelijke senatoren bestaat. De insinuaties en retorische vragen die Hill op haar bord krijgt, roepen de hedendaagse term ‘victim blaming’ op. Na een uitgebreid verhoor dat heel het land in de ban houdt, stemt de senaat met 48 stemmen tegen en 52 stemmen voor de benoeming van Thomas. Zijn uiteindelijke aanstelling tot rechter in het Hooggerechtshof doet veel stof opwaaien in de VS en mobiliseert een nieuwe, woedende opleving van feministische activisme.
De verontwaardiging in feministische kringen is groot. Zo ook bij Rebecca Walker die met haar spraakmakende artikel Becoming the Third Wave aankondigt dat het tijd is om te leren uit de tekortkomingen van de tweede golf en een inclusiever feminisme op gang te brengen in de vorm van een derde feministische golf. In haar open brief roept ze haar vrouwelijke lotgenoten op om niet blind te zijn voor patriarchale bedreigingen. “The fight is far from over”, aldus Walker. Naar aanleiding van de zaak Anita Hill wordt het thema seksuele intimidatie en seksueel geweld ook tijdens de derde golf weer hoog op de feministische agenda gezet. In haar open brief bepleit ze de noodzakelijkheid van een derde feministische golf. Hierdoor wordt ze als een van de grondleggers beschouwd van dit nieuwe feminisme, waar inclusie, individualiteit, keuzemogelijkheid en zelfontplooiing centraal staan.
Onder invloed van het postmodernisme dat opgang maakt in de jaren ’90 worden alle voor waar aangenomen stellingen in vraag gesteld en centrale dogma’s doorprikt. Het postmodernisme benadrukt dat taal nooit neutraal is en wijst bijgevolg op het sociaal geconstrueerde karakter van kennis. Volgens invloedrijke postmodernistische denkers zoals Michel Foucault is macht namelijk diep verankerd in taal- en denkstructuren, waardoor kennis steeds partijdig is. Dit inzicht heeft ook een impact op het feminisme. Waar tweede golf feministen een onderscheid maakten tussen gender en sekse als respectievelijk sociaal en biologisch geslacht, verwerpen postmodernistische feministen tout court al deze rigide categorieën. De fundamentele vooronderstelling is dat binaire categorieën te simplistisch zijn om de werkelijkheid te beschrijven, maar net bedoeld zijn om deze als werkelijkheid te doen gelden.
Postmodernistische feministen problematiseren zo de dualiteit tussen man en vrouw en maken ruimte vrij voor een breder continuüm waarop mannelijkheid en vrouwelijkheid slechts twee uitersten zijn. Ook de heersende opvatting dat genderidentiteit en biologisch geslacht met elkaar gelijklopen wordt op zijn kop gezet en maakt plaats voor genderfluïditeit. Hiermee wordt duidelijk dat genderidentiteit en -expressie niet op te delen zijn in vaststaande categorieën, maar veranderlijk zijn in de loop van de tijd. Daarnaast voegt intersekse nog een nieuwe dimensie toe aan de puzzel omdat het de binariteit van het biologische geslacht in twijfel trekt. Het bestaan van intersekse an sich bewijst dat biologisch geslacht sociaal geconstrueerd is. Queer theorie ondergraaft alle essentialistische opvattingen over genderidentiteit, biologisch geslacht en seksuele oriëntatie en biedt daarmee de LGBTQI-beweging een stevige theoretische basis om structurele onderdrukkingsmechanismen te ontmantelen.
Een toonaangevend postmodernistisch denker over gender en identiteit is Judith Butler. Verder bouwend op de inzichten van het tweede golffeminisme, maar met een postmodernistische insteek naar het voorbeeld van Jacques Derrida, gaat ze op zoek naar vooronderstellingen in taal en deconstrueert ze de categorieën man en vrouw nog verder. Butler concludeert dat deze concepten pas betekenis krijgen door het constant en herhaaldelijk uitvoeren (Engels: to perform) van typisch ‘vrouwelijke’ en ‘mannelijke’ gedragingen, zonder dewelke gender geen betekenis zou hebben. Hoewel gepretendeerd wordt dat gender een stabiele en interne realiteit is van iemands identiteit, is het eerder een relationeel fenomeen dat continu uitgevoerd dient te worden en dat onderhevig is aan veranderingen in machtsrelaties. Dat wilt zeggen dat in een patriarchale samenleving vrouwelijkheid en mannelijkheid pas betekenis krijgen ten opzichte van elkaar, waarbij mannelijkheid meer waarde toegekend krijgt. Dit bevestigt het inzicht van de tweede golf dat de courante, binaire opdeling in mannen en vrouwen voortkomt uit een socialisatieproces dat men internaliseert, waardoor gender wordt aanvaard als een ‘natuurlijke’ uiting van iemands identiteit. Butler betoogt echter dat gender niet gaat over wat iemand is, maar over wat iemand doet.
Toch beperkt haar performativiteitstheorie zich niet tot performatieve gedragingen. Zich baserend op het postmodernistisch inzicht dat taal niet enkel nominatief maar ook productief werkt, wijst Butler op de performatieve taaluitingen “Het is een jongen” of “Het is een meisje” bij de geboorte van een kind. Door het biologisch geslacht te benoemen, wordt het in feite net in leven geroepen. De wetenschap heeft echter al aangetoond dat biologisch geslacht niet zo eenduidig kan worden bepaald op basis van de zichtbare geslachtsdelen van een kind. Er bestaan talloze vormen van intersekse die niet binnen de binaire man-vrouwopdeling passen. De cijfers lopen erg uiteen maar naar schatting is 0,05% tot 1,7% van de pasgeborenen niet strikt mannelijk of strikt vrouwelijk, in genitaal, gonadaal en genetisch opzicht.
Butler concludeert dan ook dat er simpelweg geen onderscheid bestaat tussen biologische sekse en gender omdat beiden sociaal geconstrueerd zijn. Zodoende ontmaskert ze het artificiële karakter van sociale categorieën. Hoewel Butler de categorie ‘vrouw’ verwerpt, blijkt het van strategisch belang om de term toch nog te gebruiken. Mensen die tot vrouw gesocialiseerd zijn, worden immers wel nog steeds structureel gediscrimineerd in de samenleving en het is moeilijk om voor hun emancipatie op te komen als de categorie ‘vrouw’ geen betekenis meer heeft. Dit noemt men strategisch essentialisme.
Butlers postmodernistische ontmanteling van biologisch geslacht als sociaal geconstrueerde categorie wordt positief onthaald door intersekseactivisten die binaire categorieën pogen te overstijgen. Ze streven naar de maatschappelijke en juridische acceptatie van meerdere biologische varianten dan enkel de traditioneel erkende categorieën man en vrouw. Intersekse is immers geen ziekte of afwijking, maar simpelweg een natuurlijke biologische variant. Hoewel intersekse an sich geen psychologisch of fysiek lijden veroorzaakt, ondergaan de meeste interseksebaby’s hormonale behandelingen en ingrijpende geslachtsaanpassende operaties opdat het kind – althans voor de buitenwereld – aan de conventionele norm van mannelijkheid of vrouwelijkheid kan voldoen. Deze “normaliserende” behandelingen zijn echter wél schadelijk voor het welzijn van het kind en resulteren vaak in de ongewilde sterilisatie van de baby. Aangezien deze ingrijpende behandelingen de lichamelijke en geestelijke integriteit van interseksebaby’s schenden, beschouwen intersekseactivisten deze medische aanpak als een mensenrechtenschending. De afschaffing hiervan is dan ook hun voornaamste strijdpunt. Bovendien streven intersekseactivisten zelfidentificatie na alsook de mogelijkheid om een kind geslachtloos te registeren tot het zelf in staat is de eigen genderidentiteit bekend te maken.
Het krampachtig vasthouden aan het binair determinisme bewijst hoezeer de samenleving gestoeld is op deze genderhiërarchie. De westerse nood aan binaire categorisering is volgens Butler te simplistisch en bijgevolg discriminerend ten opzichte van andere identiteiten. Hiermee drijft ze de feministische theorie naar ruimere invullingen van zowel gender en biologisch geslacht, waardoor er ruimte komt voor een breder spectrum aan genderdiversiteit. Deze ‘nieuwe’ sociale identiteiten worden vaak omschreven door de overkoepelende parapluterm queer. Butler definieert deze term als een vorm van activisme en verzet tegen normerende gendernormen. Het opent een zone van mogelijkheden waarbinnen een individu de vrijheid krijgt zichzelf te identificeren. Queer theorie betoogt dat identiteiten – voornamelijk met betrekking tot gender, sekse en seksualiteit – niet stabiel en deterministisch bepaald zijn. Daarmee beschikt queer theorie over een zeer subversief en politiek krachtig potentieel voor de LGBTQI-beweging.
In haar boek Gender Trouble bespreekt Judith Butler de heteroseksuele matrix. Hiermee bedoelt ze dat heteroseksualiteit zich manifesteert als onzichtbare norm die zichzelf aan de hand van discours en herhaalde gedragingen doet gelden als de natuurlijke seksuele oriëntatie. Butler verduidelijkt dat heteronormativiteit berust op een genaturaliseerde, binaire invulling van gender die per definitie normativiteit afdwingt: hoe lichamen eruit horen te zien en hoe ze zich horen te gedragen. Hierdoor worden andere lichamen uitgesloten en gemarginaliseerd. Dit werkt ze verder uit als ‘bodies that (don’t) matter’ in het gelijknamige boek.
In lijn met de postmodernistische tendens om taal te zien als scheppende factor van de sociale werkelijkheid, beoogt queer theorie nieuwe taal te ontwikkelen om erkenning te geven aan genderidentiteiten die buiten de binaire conventie vallen. Zo worden onder meer de termen non-binair, genderfluïde of genderqueer in het leven geroepen. Vaak heeft iemands zelfidentificatie ook invloed op de manier waarop deze persoon wenst aangesproken te worden. Zo verkiezen sommigen om te worden aangesproken met genderneutrale voornaamwoorden zoals die/hun in plaats van de binaire termen hij/hem of zij/haar.
In onze samenleving wordt er doorgaans vanuit gegaan dat iemand die bij de geboorte het vrouwelijke geslacht krijgt toegewezen, zich ook als zodanig zal identificeren doorheen het leven. Deze vooronderstelling noemt men cisnormativiteit. Hoewel dit voor cisgender vrouwen weldegelijk geldt, is dit niet zo vanzelfsprekend. Trans*personen is een paraplunaam voor transgender en transseksuele personen die zich niet comfortabel voelen bij het geslacht dat hen bij geboorte werd toegewezen. Hun genderidentiteit problematiseert de dogmatische aanname van een eenzijdig verband tussen het biologisch geslacht en genderidentiteit, en ondergraaft zo biologisch determinisme. Queer theorie voorziet trans*personen van de nodige vrijheid om een sociale locatie voor zichzelf op te eisen. Wanneer iemands genderbeleving niet strookt met de sociale verwachtingen, spreekt men van gender non-conformiteit.
Jack Halberstam is een vooraanstaand academicus in dit veld. (Jack gebruikt ook de naam Judith en gebruikt persoonlijke voornaamwoorden door elkaar als vorm van politiek verzet tegen de rigide gendernormen.) Haar onderzoek over vrouwelijke mannelijkheid in populaire cultuur ontkoppelt mannelijke gedragingen van mannelijke lichamen. Ook focust hij zich op het ‘toilet-probleem’ waarmee non-binaire of trans*personen geconfronteerd worden. Halberstam geeft aan dat naast de legale implicaties van gender-nonconformiteit, deze personen ook belast worden met overdreven sociale controle en geweld. Onderzoek heeft immers al aangetoond dat trans*personen veel vaker worden geconfronteerd met geweld dan cisgender personen[1].
De emancipatorische gedachte van de vrouwenbeweging en de LGTBQI-beweging wint terrein onder impuls van de individualisering. Steeds meer rukken mensen zich los van genderstereotypen en krijgen meer vrijheid om zelf keuzes te maken. Nu meer en meer vrouwen hun plaats op de arbeidsmarkt veroverd hebben, wordt economische onafhankelijkheid voor veel vrouwen bovendien stilaan een feit. Bepaalde strekkingen binnen de derde golffeminisme distantiëren zich van het zogezegde slachtofferschap van de tweede golf en dragen een bevrijdend en nieuw vrouwelijkheidsideaal uit, gebaseerd op economische emancipatie, empowerment en individuele keuzevrijheid.
Economische onafhankelijkheid mocht dan al jaren een prioriteit zijn op de feministische agenda, nog nooit leek haar verwezenlijking zo dichtbij als in de jaren ’90. Door de democratisering van het onderwijs gaan meer vrouwen studeren en staan ze bijgevolg sterker op de arbeidsmarkt. In het laatste kwart van de twintigste eeuw gaan steeds meer vrouwen buitenhuis werken. Waar de economische crisis de mogelijkheden van vrouwen in de jaren ’80 nog beknotte, staan vrouwen in de jaren ’90 sterker vertegenwoordigd op de arbeidsmarkt. Het traditionele kerngezin dat bestond uit een mannelijke kostwinner en een huisvrouw, met of zonder kinderen, moet plaatsmaken voor het tweeverdienersmodel. Een gezin met twee kostwinners wordt de nieuwe norm.
Deze overgang wordt gesteund vanuit de overheid door hervormingen in fiscaliteit en sociale voorzieningen. Er wordt geïnvesteerd in kinderopvangvoorzieningen, verlofregelingen worden aangepast, glijdende werktijden en deeltijdse arbeid worden gefaciliteerd. Dat de overheid nu de voltijdse arbeidsparticipatie van zowel mannen als vrouwen nastreeft, is tegelijkertijd niet los te koppelen van de besparingspolitiek die ook in België woedt. De medaille heeft dan ook een stevige keerzijde. Voor alleenstaanden of voor gezinnen met slechts één kostwinner wordt het allereerst steeds moeilijker om rond te komen. Daarnaast weegt de impact van deze evolutie doorgaans zwaarder op vrouwen dan op mannen. In de meeste heterogezinnen is het immers tot op vandaag nog steeds de vrouw die het leeuwendeel van de huishoudelijke taken en de eventuele zorg voor kinderen en andere gezinsleden op zich neemt. Alleen komt die last vanaf nu bovenop haar baan. Dit noemen we de dubbele dagtaak. Niet toevallig werken vrouwen vaker deeltijds. De situatie van werkende vrouwen wordt bovendien bemoeilijkt door intimidatie op het werk, discriminatie, horizontale en verticale segregatie. Daarnaast vormt ook de loonkloof een wezenlijke obstakel in de economische emancipatie van de vrouw.
De nieuwe gezinsconstellatie met twee kostwinners heeft naast economische gevolgen en verhoogde levensdruk, ook een impact op de sociale status van de vrouw: waar een werkende vrouw in het begin van de jaren ’70 nog argwanend werd bekeken als een vrouw die haar plaats niet kende, krijgen nu de huisvrouw en de voltijdse moeder heel wat kritiek te verduren. Heeft ze dan geen ambitie? Of is ze simpelweg ouderwets? Het nieuwe vrouwelijkheidsideaal speelt in op het postfeministische idee dat “women can have it all”. Het perfecte lichaam, een gelukkig gezinsleven, een geslaagde carrière, een spannend seksleven, een druk sociaal leven, enzovoort.
Nu steeds meer vrouwen hun weg vinden op de arbeidsmarkt, wordt carrière maken zoals gezegd de nieuwe norm. Meer zelfs, het is een must, wil je jezelf geëmancipeerd noemen. Liberale feministen zien de deelname op de arbeidsmarkt als de bevrijding van de vrouw omdat het zou leiden tot economische onafhankelijkheid en individuele vrijheid. Onder impuls van de individualisering worden vrouwen aangemaand om het heft in eigen handen te nemen en al hun dromen na te jagen. Het is een hoopvolle boodschap die veel jonge vrouwen kan inspireren, maar de vraag blijft in hoeverre dit mantra van individualiteit, keuzevrijheid en zelfemancipatie strookt met een haalbare levensstandaard. Sceptici zien een verband met het neoliberale besparingsbeleid en de indringende individualisering.
Tegelijkertijd heeft de secularisering een hand in de liberalisering van de moraliteit, waardoor het niet langer een schande is om als vrouw het recht op seksueel genot te eisen. Seks wordt uit de taboesfeer gehaald en sijpelt door in verschillende domeinen van de samenleving. De consumptiemaatschappij ontdekte eerder al dat seks verkoopt, wat leidt tot de seksualisering van vrouwenlichamen voor commerciële doeleinden. Dankzij de globalisering bereiken popsensaties à la Madonna en Spice Girls ook de beschroomde Vlaming. Ze doorbreken taboes rond vrouwelijke seksualiteit en vertegenwoordigen een nieuw vrouwelijkheidsideaal: fun, feminien en flirterig. In de loop van de jaren ’90 wordt pornografisch materiaal ook steeds makkelijker toegankelijk dankzij het internet. Hoewel dit niet nieuw is, worden vrouwen wel steeds vaker en enger geobjectiveerd tot lustobject in de culturele beeldvorming.
In 1991 gaat auteur Naomi Wolf de strijd aan tegen de steeds dwingendere schoonheidsnormen. Haar spraakmakende boek The Beauty Myth draait rond de centrale stelling dat naar gelang vrouwen over steeds meer macht, legale gelijkberechtiging en professioneel succes beschikken, de druk om te voldoen aan onrealistische schoonheidsidealen ook exponentieel toeneemt. De onevenredige, maatschappelijke focus op het uiterlijk van vrouwen geeft vrouwen het signaal dat hun sociale status onlosmakelijk verbonden is met de mate waarin ze voldoen aan het dominante schoonheidsideaal. Dat is echter vaak ongezond, geseksualiseerd en compleet onhaalbaar. Wolf betreurt dat vrouwen steeds meer tijd, energie en aandacht aan hun fysieke voorkomen spenderen, ten koste van hun academische of professionele carrière, hun relaties en zelfs hun lichamelijke gezondheid. Door deze obsessie met het “perfecte” uiterlijk, verzeilen vrouwen in een neerwaartse spiraal van twijfel en onzekerheid. Dit leidt tot een ongezond zelfbeeld. Wolf concludeert daarom dat the beauty myth – hoewel het een andere vorm van sociale controle is – even nefast is als het traditionele vrouwelijkheidsideaal van de huisvrouw. Bovendien legt Wolf een belangrijke, economische component bloot in deze machtsdynamiek. De mode- en schoonheidsindustrie hebben uiteraard baat bij deze schoonheidsobsessie, aangezien ze er een flinke duit kunnen uitslaan. Gestuurd door marketing en massamedia wordt vrouwelijkheid als het ware ‘verkocht’. Deze vercommercialisering (Engels: commodification) van vrouwelijkheid is volgens Wolf getransformeerd tot een hardnekkige ideologie die doorsijpelt in alle domeinen van de samenleving.
Als vooraanstaande woordvoerder van het assertieve derde golffeminisme, predikt de liberaal progressieve auteur individuele keuzevrijheid, zelfrespect en het recht op seksueel genot. Het controversiële boek markeert een nieuwe aanzwelling van feministisch bewustzijn wereldwijd rond representatie en vrouwelijkheid. Ondanks sterk gepolariseerde reacties op haar werk, prijzen verschillende prominente feministen, zoals Gloria Steinem en Betty Friedan, haar inzichtelijke kritiek op de mode- en schoonheidsindustrie en de schadelijke impact die ze hebben op het psychologisch welzijn van vrouwen. In de jaren die volgen schrijft Wolf nog verschillende boeken over de obstakels waar geëmancipeerde, economisch onafhankelijke vrouwen alsnog mee geconfronteerd worden. Van dwingende schoonheidsidealen en de medische dictatuur rond moederschap tot de dubbele seksuele moraal en seksuele intimidatie in de academische wereld.
Tegelijkertijd worden grote stappen gezet op institutioneel niveau in ons thuisland. Naar aanleiding van de VN-vrouwenconferentie in Nairobi in 1985, wordt ‘gelijke kansen’ nog datzelfde jaar in België erkend als regeringsbevoegdheid. Als Staatssecretaris voor Leefmilieu en Maatschappelijke Emancipatie van 1985 tot 1992 is Miet Smet als eerste belast met het ontwikkelen van een beleid rond gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Later, als Minister van Arbeid en Tewerkstelling, legt ze zich toe op onderwijs en studiekeuzes, gelijk loon voor gelijk werk, moederschapsbescherming en ongewenst seksueel gedrag op het werk.
Het jaar 1995 markeert niet alleen de vierde VN-vrouwenconferentie in Peking, maar ook de aanstelling van de eerste Vlaamse Minister voor Gelijke Kansen. De eer is aan Anne Van Asbroeck, die van 1995 tot 1997 toeziet op het gelijkekansenbeleid in Vlaanderen.
In 2002 wordt het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (IVGM) in het leven geroepen. De bevoegdheden en het personeel van de Directie van de gelijke kansen van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg worden overgeheveld aan deze nieuwe, federale overheidsdienst.
“Baas in eigen buik!” scandeerden de Dolle mina’s al in de jaren ’70. Na decennia van strijd is het in 1990 eindelijk zover. De Kamer keurt een wetsvoorstel van senatoren Lallemand en Herman-Michielsen goed waardoor het uitvoeren en ondergaan van abortus tot twaalf weken na de bevruchting niet langer strafbaar is. De wetgeving is echter niet zonder voorwaarden, want abortus blijft deel uitmaken van het strafwetboek. Enkel indien de vrouw zich in een noodsituatie bevindt, kan abortus na twaalf weken zwangerschap gedoogd worden. Wat precies kan tellen als noodsituatie, is echter niet duidelijk uitgewerkt in de nieuwe wetgeving. Wel stelt de wet duidelijk dat de beslissing bij de vrouw ligt, ook indien het om een minderjarig meisje gaat. Ondanks deze overwinning, is er nog ruimte voor verbetering. Zo wordt pas in 2018 abortus uit het strafwetboek gehaald, wat vooral van symbolisch belang is. Hiermee is abortus vandaag een recht, in de plaats van een misdrijf. Daarnaast zijn artsen die zich moreel wensen te onthouden voortaan verplicht om door te verwijzen naar collega’s die de ingreep kunnen uitvoeren. Toch schort er nog wat aan de Belgische abortuswetgeving. Zo blijft de verplichte bedenkperiode van zes dagen behouden. Dit ervaren veel feministen als een uiting van patriarchale dominantie.
[1] Statistiques policières de crimininalité. (2018).