Marxistische en socialistische feministen stellen de notie gelijkheid centraal. Volgens hen gaat de liberale nadruk op individuele vrijheid ten koste van het algemeen belang. Hun focus ligt dan ook meer op ongelijke machtsstructuren. Geïnspireerd door het historisch materialisme van Marx, wordt de ondergeschikte positie van de vrouw gekaderd binnen een bredere kritiek op het kapitalistisch systeem. Voornamelijk marxistische feministen beschouwen de onbetaalde reproductieve (huishoudelijke) arbeid die ze verrichten als de eigenlijke oorzaak van de uitbuiting van de vrouw. In dit licht wordt de ongelijke zorgverdeling tussen mannen en vrouwen geproblematiseerd. Door reproductieve taken collectief te organiseren – zoals bijvoorbeeld gebeurde ten tijde van het vroeg-socialisme onder invloed van Charles Fourier – zouden vrouwen meer vrije tijd hebben dan in het traditionele kerngezin. Dit is nodig om zowel de onderwijsmogelijkheden als de arbeidsparticipatie van vrouwen te stimuleren. Beide stromingen stellen financiële onafhankelijkheid centraal. Daarmee zijn betaald ouderschapsverlof en betere arbeidsomstandigheden steevast belangrijke strijdpunten.
Omdat marxistische en socialistische feministen stellen dat de onderdrukking van de vrouw in eerste instantie economisch is, benadrukken ze vaak het belang van vrouwenemancipatie voor de klassenstrijd. Dit vanuit de overtuiging dat enkel een verenigde arbeidersklasse in staat zal zijn om het kapitalistisch systeem te ontmantelen. De geschiedenis bewijst echter dat socialisme en feminisme geen vanzelfsprekend huwelijk vormen. Gendergelijkheid werd niet meteen door de gehele socialistische beweging omarmd. Omdat vrouwen goedkopere werkkrachten waren, zagen veel mannelijke arbeiders hen als concurrentie. Dit leidde tot de versplintering van belangen.
Het socialistisch feminisme neemt analyses van zowel marxistisch als radicaal feminisme over. Waar het marxistisch feminisme zich focust op de rol van kapitalisme in de onderdrukking van de vrouw, richt radicaal feminisme zich op ongelijke machtsverhoudingen door middel van ongelijke genderrollen. Socialistisch feminisme integreert verschillende inzichten van beiden in één theorie die de ontmanteling nastreeft van niet alleen de economische, maar ook de culturele onderdrukking van de vrouw. Socialistisch feminisme spitst zich dus toe op de dubbele onderdrukking van de vrouw, door kapitalistische uitbuiting enerzijds en patriarchale ideologie anderzijds, die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en elkaar in stand houden.
De marxistische vooronderstellig dat de ongelijkheid tussen de geslachten als vanzelf zal verdwijnen in een klasseloze samenleving wordt onder andere door radicaal culturele feministen in twijfel getrokken. Critici merken namelijk op dat mannen en vrouwen niet op dezelfde manier noch in dezelfde mate uitgebuit worden in de kapitalistische economie. De voornaamste kritiek op zowel marxistisch en socialistisch feminisme is echter dat klasse wordt verheven tot dominante factor van onderdrukking, boven andere identiteitsbepalende factoren zoals ras/etniciteit, religie of seksuele oriëntatie.
Belangrijke namen: Emilie Claeys ∙ Flora Tristan ∙ Rosa Luxemburg ∙ Clara Zetkin ∙ Alexandra Kollontai ∙ Eleanor Marx ∙ Louise Saumoneau ∙ Charlotte Perkins Gilman ∙ Silvia Federici ∙ Sheila Rowbotham ∙ Juliet Mitchell ∙ Clara Fraser ∙ Anja Meulenbelt ∙ Angela Davis