Iconische, Britse experimentele feministische filmmaker
Sandra Lahire is een centrale figuur in de experimentele feministische cinema die ontstaat in de jaren zeventig en tachtig in het Verenigd Koninkrijk onder Margaret Thatcher. Ze schrijft ook, onder meer Lesbians in Media Education, gepubliceerd in Visibly Female: Feminism and Art (An Anthology). Lahire is een chroniqueur van haar tijd, een scherpe ooggetuige die het perverse karakter van het kapitalistische systeem zichtbaar maakt in haar oeuvre. Ze overlijdt in 2001 na een lange strijd met anorexia nervosa. Haar films zijn nationaal en internationaal vertoond in bioscopen en festivals. In 2021 wijdt het Belgische Courtisane filmfestival een retrospectieve aan haar werk.
Sandra Lahire is geboren in Kenton, Middlesex, in 1950, als oudste van drie kinderen. Ze loopt school aan de Windsor County Gymnas School en kort aan een volkshogeschool in Denemarken, waar zij onder andere Kierkegaard bestudeert.
Als bachelorstudent zal ze kiezen voor een studie in filosofie en Engels aan de Universiteit van Newcastle. Daarna studeert ze ook Fine Art Film aan de St. Martins School of Art in Londen, waar ze uitblinkt als veelbelovende film- en videostudent. Haar master in Film & Environmental Media behaalt ze aan het Royal College of Art. Zo komt ze in de wereld van de onafhankelijke film terecht, waar ze zal werken met Malcolm LeGrice, Lis Rhodes, Vera Neubauer en Tina Keane.
Lahire is een radicale feminist en dat uit zich ook in haar artistiek werk, dat voortspruit uit een compromisloze persoonlijke en politieke visie die vertrekt vanuit haar lesbische identiteit en haar woede tegenover de institutionele machten. Vanaf 1984 maakt ze een reeks films die haar in de voorhoede van de experimentele feministische cinema plaatsen. Ze maakt in 1993 de muzikale soundtrack voor Just About Now, een film van vriendin en tijdgenoot Lis Rhodes.
Ze schrijft eveneens teksten, naast het bovenvermelde Lesbians in Media Education ook nog The Fairies Banquet (1999), voor Coil Magazine, over haar toenmalige collega en levenspartner Sarah Pucill's film Swollen Stigma (1998). Voor Make Magazine schreef ze het essay Little Deaths, over haar eigen Plath film Johnny Panic (1999) en Sarah Pucill's film Cast (1999). Dit laatste essay schrijft ze wanneer ze op het punt staat haar Sylvia Plath filmtrilogie te voltooien en beslist om weer te gaan studeren. Ze start een doctoraat over de relatie tussen de visuele en verbale component in Plaths poëzie, dat zou eindigen met een studie van haar eigen films, naast die van Sarah Pucill. De scriptie is voor de helft voltooid wanneer ze komt te overlijden.
Zoals veel feministische kunstenaars van haar generatie ligt de kiem van Lahire's werk in autobiografische elementen. De inzet om vanuit eigen ervaring spreken - in haar geval, vanuit een lesbische, anorectische en joodse identiteit - is hoog, het legt een intieme sfeer bloot waar bredere, structurele onderdrukking voelbaar is. Een terugkerend motief in Lahire's werk is anorexia nervosa, een ziekte waarmee ze een ambivalente houding heeft: het is zowel een vlucht als "vrijheid", als een conditie waartegen ze vecht.
Lahire's werk omvat diepgaande, filmische commentaren op deze aandoening, te beginnen met haar eerste film Arrows (1984), een meditatie over anorexia. Het beeld van het lichaam dat ze ophangt is vaak spookachtig (eerie-like) en wordt door haar in verband gebracht met "lucht en botten". Haar films ademen lichamelijke kwetsbaarheid en fragiliteit uit: zowel van haar eigen aftakelende lijf, als het vrouwenlichaam in het algemeen, als dat van Moeder Aarde, de planeet, tot de materialiteit van filmpellicule.
Lahire maakte een tiental 16mm kortfilms in de context van de London Film-Makers' Cooperative, die stond voor een een nieuwe vorm van mixed-genre cinema en een nieuwe fase inluidde in de experimentele film in Groot-Brittannië, aldus professor, feminist en psychoanalytisch criticus Jacqueline Rose. Twee trilogieën springen eruit: eentje gewijd over de eveneens vroeg gestorven Sylvia Plath en eentje over nucleair geweld en straling: Plutonium Blond, Uranium Hex en Serpent River. Deze illustreren perfect de link die te leggen valt tussen "het geweld dat de patriarchale maatschappij pleegt tegen vrouwen en dat mensen plegen tegen de niet-menselijke wereld."
In haar werken worden fragmenten van blind geweld knipt en geplakt tot lappendekens van droombeelden en spookachtige werelden die de zintuigen bombarderen. Lahire vindt inspiratie bij Frida Kahlo en Léonor Fini, twee van haar favoriete schilders, en Sylvia Plath, de dichter die haar laatste films zullen inspireren. In 1991 creëert ze Lady Lazarus, het eerste deel van een trilogie Living on Air, geïnspireerd door Plath's poëzie, die ze over een periode van negen jaar maakt. In de film zit een interview met Plath verwerkt, opgenomen vlak voor haar dood. Het tweede deel van de Plath-trilogie, Night Dances uit 1995, toont Hebreeuwse inscripties op versleten grafstenen en toespelingen op Yom Kippur, waarmee Lahire de Joodse aspecten van haar identiteit onderzoekt. De laatste van de Plath-trilogie, Johnny Panic, verschijnt in 1999.
De thema's van haar films gaan van ziekte naar ecologisch-nucleaire verwoesting; van onderzoek naar de dood en desintegratie naar het herformuleren van machtsstructuren. Door middel van licht en geluid confronteert Lahire de donkerte en densiteit die heel treffend onvoorstelbare ecologische, politieke of psychologische rampsituaties doorlichten. Haar films zijn een mix van animatie, experimentaliteit, documentaire, autobiografie en performancekunst. Het experimentele ligt onder andere in de superimpositie (twee opnames worden samengevoegd in hetzelfde beeld), de verschillende geluidslagen, de vele ritmewisselingen, het inkleuren van pellicule en het her-filmen.
De eerste golf van feministische kunst ontstond in het midden van de twintigste eeuw. In het begin van de jaren 1920, wanneer vrouwen in de Verenigde Staten stemrecht verwerven, verspreidt deze golf zich over de hele wereld. De langzame en geleidelijke verandering in de feministische kunst wint in de jaren 1960 aan momentum door de studentenprotesten van de jaren zestig, de burgerrechtenbeweging en de tweede feministische golf.
Aan het eind van de jaren zestig en in de jaren zeventig wordt er veel feministische kunst gemaakt die de maatschappelijke en politieke ongelijkheden die vrouwen in hun leven ervaren belicht.
De feministen van die tijd hopen om een positieve en begripvolle verandering in de wereld teweeg te brengen, met het oog op gendergelijkheid en emancipatie. Naast meer traditionele kunstvormen zoals de schilderkunst, maken dan ook performance art, conceptuele kunst, body art, craftivism, video-, film- en textielkunst opmars.
Kunstcriticus en curator Lucy R. Lippard stelt in 1980 dat feministische kunst "noch een stijl, noch een beweging is, maar in plaats daarvan een waardesysteem, een revolutionaire strategie, een manier van leven." Vrouwelijke kunstenaars kaarten de ongelijkheid in de kunstwereld en maatschappij aan door middel van kunstwerken, protestacties en collectieven. De feministische vonk uit de jaren zestig en zeventig baant de weg vrij voor de de activistische en identiteitskunst van de jaren tachtig. Feminisme draagt niet meer één politieke boodschap, maar beslaat een heel universum van sociale verandering. Deze openheid was een sleutelelement voor de toekomstige creatieve sociale ontwikkeling van het feminisme.
In het Thatcheriaanse Verenigd Koninkrijk van de jaren zeventig, tachtig is er een golf van interventionistisch activisme, een reactie op onder andere de misogyne filmproductie, -distributie en -marketing, en het toxische geweld tegen vrouwen, die in deze periode werd belichaamd door de golf van vrouwenmoorden toegeschreven aan de zogenaamde "Yorkshire Ripper".
Ook Sandra Lahire's oeuvre uit de jaren is een krachtig onderzoek naar de ongelijkheid van de positie van de vrouw, de lesbische positie en het sociale onrecht tegen vrouwen en joden.
Lahire's oeuvre geeft een stem aan stadia van wanhoop die een “gezonde geest in een gezond lichaam” zou verbergen of censureren naar de buitenwereld toe. De diepgaande experimentaliteit van haar praktijk wordt verbonden met de procedures van de kapitalistische filmindustrie. Vandaag wordt ze beschouwd als een van de meest radicale filmmakers in de internationale arena. Haar "bezorgdheid om het leefmilieu, het intersectioneel feminisme, de eerlijke benadering van mentale gezondheid voelen vandaag opvallend modern en relevant aan". Haar anti-kernenergie werk is een directe weerklank van de toenmalige feministische anti-oorlogsbewegingen uit die periode. Lahire's onderzoek naar vervrouwelijkte arbeid in relatie tot biologische en sociale reproductie en medische en militaire tussenkomsten beïnvloedde een generatie feministen en zelfs de lesbische beweging in Groot-Brittannië en daarbuiten.
Arrows (1984)
Terminals (1986)
Edge (1986)
Plutonium Blonde (1986)
Uranium Hex (1987)
Serpent River (1989)
Lady Lazarus (1991)
Eerie (1992)
Night Dances (1995)
Persephone (1997-8)
Knife Born (1997-8)
Johnny Panic (1999)