hier komen promoties & acties

Tumbnail Russ

How To Suppress Women's Writing - Joanna Russ

Joanna Russ
Met inleiding van Jessa Crispin

How To Suppress Women's writing
Austin: University of Texas Press, 2018. 199 p.

literatuur / canon / sociale ongelijkheid / seksisme

RoSa-ex.nr.: GIV2 a/833


In haar boek How to Suppress Women's Writing (1983) probeer Joanna Russ te doorgronden waarom vrouwelijke auteurs zo lang genegeerd of zelfs gekleineerd werden. Want laten we eerlijk zijn, ook al is er veertig jaar na schrijven veel veranderd, de literaire onderdrukking van vrouwen is nog niet van de baan (getuige bijvoorbeeld Corina Koolens Dit is geen vrouwenboek). De omslag van How to Suppress Women's Writing geeft lezers meteen een goed beeld van de inhoud van het boek: “ze schreef het, maar…” en dan volgen de bezwaren, oordelen, labels, enzovoort. Russ legt de weinig subtiele tactieken bloot waarmee onze samenleving ervoor zorgt dat vrouwelijke auteurs sneller in het verdomhoekje belanden. Het is in die zin een "gids" (vandaar de ironisch op te vatten titel) die veel voorkomende procedés beschrijft die het schrijven van vrouwen devalueren. De slippery slopes die Russ daarbij aankaart, kunnen in een hedendaags klimaat misschien overkomen als reeds platgetreden paden, maar toch is dit boek een (her)lezing zeker waard.

Begin jaren zeventig wil Russ de roman Villette (1853) van Charlotte Brontë in haar lessen literatuur gebruiken, in plaats van het  meer befaamde Jane Eyre (1847). Het blijkt quasi onmogelijk: er is enkel een hardcoverversie te verkrijgen, gepubliceerd in het Verenigd Koninkrijk en te duur voor klasgebruik. Vrouwenboeken, zo merkt Russ op, worden minder makkelijk gepubliceerd, herdrukt en aangekocht. Dat wordt ook de recentelijk overleden literatuurwetenschapper Florence Howe duidelijk wanneer haar studenten haar in 1969 confronteren met het feit dat er geen vrouwelijke auteurs op haar leeslijst staan. “Er zijn er geen, omdat ik er geen gelezen heb”. Dat besef vormt al gauw de motivatie om de ondertussen wereldbekende uitgeverij Feminist Press op te richten.

In zijn biografievan Susan Sontag, beschrijft Benjamin Moser hoe de Amerikaanse auteur opgroeit zonder vrouwelijke rolmodellen. Voor 1937 bestaat er geen enkele biografie of monografie over vrouwelijke intellectuelen - buiten die over Marie Curie, dewelke Sontag dan ook verslindt. Al is er natuurlijk de vroegfeministische Mary Hays, die begin negentiende eeuw werkt aan de Female Biography; Or Memoirs of Illustrious and Celebrated Women (1807), een werk in zes volumes, waarin een driehonderdtal vrouwen, van de antieke oudheid tot bijna-tijdgenoten opgenomen worden. In Mosers biografie wordt Sontag opgevoerd als een uitzondering, die wonder-boven-wonder uitgroeit tot het intellectuele icoon van Amerika. De moeders en grootmoeders uit bovenstaand citaat van Gloria Steinem zijn dus nodig als rolmodellen, als voorbeelden, schrijft ook Russ: een vrouwelijk schrijver is geen geïsoleerd geval, geen aberratie. 

Virginia Woolfs befaamde klassieker A Room of One’s Own (1929) - waaruit Russ veelvuldig citeert - heeft het ondertussen erg bekende uitgangspunt dat een vrouw een kamer voor zichzelf en een vast inkomen nodig heeft om te kunnen schrijven. Hoewel het vrouwen de laatste eeuwen natuurlijk niet letterlijk verboden is om te schrijven, leek alles in onze maatschappij er lange tijd op gericht om het vrouwen daarin moeilijk te maken. Kijk naar het onderwijs: ook lang aan het vrouwelijke geslacht ontzegd, hen later wel toegelaten, maar niet op hetzelfde niveau of met dezelfde middelen als het mannen gegund werd. In het vierde hoofdstuk van haar essay gaat Virginia Woolf dieper in op schrijvende vrouwen als Lady Winchilsea, Aphra Behn, de zussen BrontëJane Austen en George Eliot. Ze schrijft over hun achtergrond – steevast afkomstig uit de middenklasse – en de ruimte die ze al dan niet (meestal niet) voor zichzelf hadden. Woolf beschrijft de moed en de volharding van de eerste vrouwelijke auteurs, die geen onderwijs, geen advies of hulp kregen. Russ volgt deze gedachtegang en gaat dieper in op de vele andere belemmeringen die vrouwen weghouden van het feitelijke schrijven. Naast tijd, ruimte en materiële benodigdheden heeft een auteur bijvoorbeeld ook aanmoediging nodig. Maar een vrouw wordt ontmoedigd door alle praktische hindernissen en krijgt vaak koudweg meegedeeld dat het niet aan haar is om kunstenaar te zijn. “To create it is necessary to destroy. Woman cannot destroy”, zo vertelde haar psychiater aan Anaïs Nin. 

Een andere onderdrukkingstrategie die Russ bespreekt is om het auteursschap, of meer algemeen de agency van vrouwen te ontkennen, te vervalsen of te bezoedelen. Hoe vaak zijn werken van vrouwen al niet aan mannen toegeschreven? Zo bleek recent dat de “oervader” van de moderne kunst in feite de “oermoeder” is: Marcel Duchamp stal het idee van het wereldbekende urinoir hoogstwaarschijnlijk van dada-kunstenares Elsa von Freytag-Loringhoven. Russ vermeldt onder andere Woolf, maar vele vrouwen met haar worden beschuldigd van het feit dat hun werk niet door henzelf maar door een man neergepend zou zijn. Een subtielere variant van dit seksisme is de stelling dat vrouwelijke auteurs “mannelijk” schrijven. Vrouwelijke kunstenaars worden tout court meer op hun vrouw-zijn dan op hun werk beoordeeld. Zie ook de vele clichés rond de vrouwelijke kunstenaar: die is bandeloos, promiscue, hysterisch, abnormaal, neurotisch, onaangenaam en dus… onbemind. Het verklaart misschien de vele mannelijke nom de plumes die in de tweede helft van de negentiende eeuw circuleren. Voor mannen lijken minder taboes te gelden. 

Russ springt af en toe naar onze tijden, om de vergelijking met nu te maken. Ze refereert bijvoorbeeld aan de pejoratieve term confessional, die critici hanteren om een autobiografische stijl bij vrouwelijke auteurs te benoemen waaruit lijkt te volgen: “het is geen kunst, het is ontboezeming”, of erger: “het is schaamtelijk en te persoonlijk”. “It’s become a put-down term for women, a sexist label for women’s poetry”, klinkt het ook bij Erica Jong. Maar Russ schuift die literaire onderwerping niet eenzijdig af op mannelijke dominantie. Ze stelt dat ongelijkheden, zoals bijvoorbeeld racisme of seksisme, op een passieve manier in stand gehouden worden in onze zogezegd neutrale maatschappij:

De literatuur – en bij uitbreiding onze maatschappij – wordt minstens een eeuw en een half gedomineerd door één allesbepalend maar beperkt wereldbeeld. Door middel van talloze voorbeelden, persoonlijke anekdotes en citaten die samen duidelijke patronen vormen, legt Russ verschillende mechanismen van onderdrukking bloot. Hoewel haar boek voornamelijk de geschiedenis van witte, Europese en Amerikaanse vrouwelijke auteurs behandelt, geeft ze aan dat dezelfde criteria en misverstanden kunnen toegepast worden op andere groepen. Vervang “seksisme” door bijvoorbeeld “validisme” of “racisme”: de manieren waarop het werk van onderdrukte groepen onzichtbaar gemaakt of systematisch ondergewaardeerd worden, zijn hetzelfde. Het is dus aangeraden het boek niet te lezen als een spiegel om enkel jezelf (en je gender) in te herkennen, maar vergezeld van het besef dat iedereen door een bepaalde lens naar anderen kijkt en hen zo in hokjes dwingt: we zijn allemaal onderdrukkers.


In de pers:

Meer lezen?

Aanraders uit de RoSa-bibliotheek:

#Boek #Literatuur #Gender #Discriminatie #Geschiedenis #RoSaleest